Niemand belichaamde het Utrechtse nachtleven zoals Rany van Le Carafon. De fenomenale kroegbaas is er niet meer. Een portret.
Tekst Elja Looijestijn
Illustratie Ilona Gerretsen Barata
Het was 27 jaar lang het toevluchtsoord voor iedereen die nog niet wilde dat de nacht eindigde: Le Carafon. De kroeg op de Hamburgerstraat die open bleef als op alle andere plekken het licht aan ging en de krukken op de bar. En Le Carafon was Rany. De imposante eigenaar runde het café al die jaren in zijn eentje. Hij was barman, sfeerbewaker, directeur en uitsmijter in een. Iedereen kende Rany en Rany kende iedereen. Wie een keer in Le Carafon was geweest, vergat hem nooit meer. Een boomlange Surinamer, goed gekleed, kauwend op kauwgom, met een vriendelijk woord voor iedereen. De barman der barmannen had een ijzersterk geheugen en was oprecht geïnteresseerd in mensen. Voor zijn klanten had hij een luisterend oor en een vaderlijk advies, maar ondertussen hield hij nauwlettend in de gaten of er nog iemand een biertje nodig had of rotzooi liep te trappen.
Randolph James Stiesri werd in 1951 geboren in Suriname. Twintig jaar later kwam hij naar Nederland om chemie te studeren, maar het nachtleven bleek hem beter te liggen. Hij werd dj, draaide disco en funk en begon samen met een partner een club, Libra. Die was aan de Oudegracht, ongeveer tegenover de Rembrandtbioscoop. Het was een echte Surinamersdiscotheek. Toen al viel hij op, met zijn goede outfits en Bob Marley-achtige uitstraling. In 1987 kon hij Le Carafon overnemen, de bruine kroeg met tralies voor het raam. In het begin stond hij zeven dagen per week van zeven tot zeven in zijn eentje achter de bar, later werden dat er vijf.
Knokpartij
Het leek soms of Rany ogen in zijn achterhoofd had. Hij kon bier tappen, een gesprek afluisteren, en de andere gasten in de gaten houden tegelijk. Een keer zat een vrouw alleen bij hem aan de bar. Plotseling zei Rany tegen haar: ‘Je moet nu gaan, de taxi komt eraan. Je hoeft niets te betalen, maar je moet echt nu vertrekken.’ Verbaasd liep ze naar buiten. Nog geen minuut later brak er een gigantische vechtpartij uit. Want natuurlijk gebeurde er weleens wat bij Le Carafon. Er kwam van alles, en iedereen was in kennelijke staat. Alles liep door elkaar heen, skinheads, zigeuners, studenten. Rany stond voor iedereen open. Er was zelfs een keer een bijeenkomst van de extreem-rechtse partij van Janmaat.
Als Rany iets bespeurde wat niet in de haak was, zette hij de boosdoener zonder pardon de deur uit. Achter de bar stond naar verluid een loden pijp, maar die hoefde hij nooit te gebruiken. Hij straalde genoeg overwicht uit. Zeker mannen die vrouwen lastig vielen werden zonder waarschuwing op straat gezet. Hij kon er ook niet tegen als er iemand al bestelde als hij nog aan het tappen was voor een andere gast. ‘Mén!’, riep hij dan boos.
Voor andere praktijken kneep hij dan weer een oogje dicht. Er werd gedeald in het café, natuurlijk, vooral coke. De vaste huisdealer zat altijd op dezelfde plek aan de bar. Niemand van de vaste klanten mocht hem, hij praatte met niemand. Het enige wat hij zei was: ‘dit is mijn kruk man.’ Ook Rany zelf zat ooit een jaartje vast voor cokehandel. Maar wie binnenkwam voor gewoon een afzakkertje, hoefde daar geen last van te hebben. Rany zorgde dat iedereen het gezellig had en onenigheden werden elders uitgevochten. Maar soms kon hij een knokpartij niet voorkomen. Zodoende heeft hij eens het leven gered van iemand die na een vechtpartij dood lag te bloeden. Hij hield de wond dicht tot de ambulance er was.
Blues
Als hij eindelijk de laatste nachtbraker de deur uitgeveegd had, stapte Rany zelf op de fiets naar zijn huis in Maarssenbroek. Soms moest hij nog even wat regelen of naar de groothandel, dan kwam hij thuis als de kinderen zich klaarmaakten om naar school te gaan. Hij had geen biologische kinderen maar was de vaderfiguur voor de kinderen van zijn vrouw. Omdat hij overdag sliep, zag hij ze weinig. Hij was de man die op zondag het vlees kwam snijden. Zorgzaam, maar ook onrustig. Als het gezin samen uit eten ging, hield hij zijn leren jas aan en maande zijn kinderen om geen toetje te nemen, zodat ze snel weer weg konden.
Dan ging hij weer naar Le Carafon, want zijn kroeg was zijn leven. Apetrots was hij op zijn tent, huiskamer van velen, met het olieverfschilderij met een bluesgitarist en zijn legendarische levensreddende tosti’s. Negentig procent van de tijd vond hij het werk leuk, zei hij. De bar was zijn domein, daar draaide hij zijn zelf opgenomen cassettebandjes met zijn favoriete muziek, rock en blues. Ooit was hij disco-dj, van blues hield hij altijd al, maar dankzij een groep vaste klanten leerde hij ook de hardrock kennen. Over muziek kon hij uren bomen met zijn vrienden, maar hij wist ook alles van sport en van de actualiteit. Hij lulde veel, maar hij lulde nooit dom. Hij wist alles van iedereen maar sprak nooit kwaad over iemand. Roddelen heeft hij nooit gedaan. Hij was eerder een maatschappelijk werker, een psycholoog. Hij liet nooit iemand vallen. Met al zijn exen en (voormalige) stiefkinderen en familie had hij goed contact en iedereen kon altijd bij hem terecht.
Overhemden
Terwijl zijn klanten zich steeds verder lieten vollopen, bleef Rany nuchter. Met drank en sigaretten was hij al jaren gestopt. Er werd heel veel gerookt en geblowd, het stond altijd blauw. Hij zei weleens dat hij daaraan onderdoor is gegaan. Als de mensen aan de bar niet meer op hun benen konden staan, adviseerde hij vriendelijk doch dringend dat ze op huis aan moesten gaan. ‘Hey mèn, je kunt beter naar huis gaan mèn. Je hebt echt te veel gedronken.’ Zelfs de meest opstandige dronkenlap droop dan af.
Terwijl de zon buiten opkwam, hield hij zich staande, het gezag achter de bar, altijd goed gekleed. De lange leren jas was voor hem op maat gemaakt. Hij had thuis wel 200 zijden overhemden en veertig paar leren schoenen. Altijd glad geschoren en met een lekker geurtje op. Hij was ijdel, als je met hem was voelde je je zelf ook heel stoer. Iedereen keek tegen hem op.
Champagne
Zo’n grote charismatische man, hoe kan zo iemand omvallen? Op het eind werd het werk in de kroeg toch wel zwaar. Hij had een Surinaamse broodjeszaak willen openen, zodat jij niet meer de hele nacht hoefde te werken. Twee hartinfarcten zorgden ervoor dat hij in het voorjaar van 2014 toch de zaak moest sluiten. Zijn familie probeerde nog een tijdje om de kroeg te runnen, maar Le Carafon zonder Rany was le Carafon niet. Er kwam een cocktailbar in, Rany ging het rustiger aan doen, hij gunde zijn opvolgers het beste. De lichtbakken kregen een plekje in zijn woonkamer.
Maar binnenin dat grote lichaam was er een oorlog begonnen, een gevecht dat zelfs Rany niet kon winnen. De kanker sloeg snel toe, een meedogenloze vorm; binnen een paar maanden takelde hij af. Hij bleef positief, maar was trots genoeg om het heft in eigen handen te willen houden. Hij wilde niet wegkwijnen. 10 augustus 2016 was zijn laatste levensdag. Hij dronk nog een glaasje champagne met zijn naasten, zijn eerste alcohol in jaren. Nu maakte het toch niet meer uit. ‘Ik zal de groeten aan Jimi Hendrix doen,’ zei hij. ‘Nou dokter, zet de spuit er maar in.’
Rany’s rouwstoet reed dwars door de stad op een drukke zaterdagmiddag, door de Hamburgerstraat. Maar Le Carafon was er niet meer.